vrijdag 3 november 2017

They too


De afgelopen jaren heb ik een aantal reizen gemaakt naar plekken in de wereld waar de meeste mensen geen weet van hebben. Ik ontmoette onder anderen Tharushi. Ze is jonger dan ik, maar eerlijk gezegd zou je dat niet zeggen.

Om geld te verdienen voor haar kinderen ging Tharushi werken in het Midden-Oosten. Ze dacht dat ze huishoudster zou worden, maar haar takenpakket omvatte aanzienlijk meer: het was de bedoeling dat ze ‘beschikbaar’ was voor de vrienden en kennissen van het echtpaar waarbij ze in dienst was, terwijl ze tussendoor ook hun huizen moest schoonmaken. Salaris kreeg ze niet, want ze moest natuurlijk eerst haar reiskosten terugverdienen. Eten kreeg ze ook niet; dat haalde ze uit de vuilnisbak. Water om te drinken uit de wc-pot. Ze weigerde zich te laten gebruiken door vreemde mannen, maar ze was alleen in een vreemd land, met een andere taal en een andere cultuur. Haar paspoort achter slot en grendel. Vanwege haar weigering werd ze ernstig mishandeld. Verkracht. Geslagen. Gebrand. Gestoken. Uiteindelijk probeerden haar bazen haar zelfs te doden en Tharushi werd in coma in het ziekenhuis opgenomen. Dankzij bemiddeling van een hulporganisatie kon ze naar huis. De daders kwamen weer vrij: het was immers een ‘ongeluk’ dat ook nog eens Tharushi’s eigen schuld was. Werken kan ze niet meer – de fysieke gevolgen van haar buitenlandse avontuur zijn blijvend. Ze is nu afhankelijk van haar zoon.

Tharushi is slechts één van de miljoenen vrouwen die huis en haard verlaten om in een ver buitenland geld te verdienen voor hun gezin. Aangetrokken door mooie beloftes en de hoop op een beter leven voor hun kinderen. Sara bijvoorbeeld vertelde me dat ze verplicht werd de prikpil te gebruiken voordat ze mocht vertrekken via haar ‘uitzendbureau’. U en ik weten dan wel wat er zoal van deze houdhoudster werd verwacht. Maar Sara groeide op zonder krant, zonder internet, ergens ver weg op het platteland. Ze had geen idee hoe een stofzuiger en magnetron werken. Had geen eigen bankrekening, sprak geen woord Engels en had gewoon geen idee hoe het er in de wereld aan toe gaat. En was dus heel erg kwetsbaar. Ze nam een hypotheek op het stukje land dat ze van haar ouders had geërfd, kocht daarvan een jaarvoorraad babymelk en luiers, liet haar kind achter en vertrok. Ook Sara is inmiddels weer thuis. Wel een illusie en veel geld armer: salaris kreeg ze nauwelijks (de reiskosten, ‘inentingen’ en de kosten van het bureau moesten eerst terugbetaald) en alles wat ze naar huis kon sturen, gaf haar man uit aan drank. Wat overbleef, waren de traumatische herinneringen, een verwaarloosde baby én een hypotheek.

De verhalen van Tharushi, Sara en al die anderen hebben me diep geraakt. Omdat er nauwelijks aandacht voor is. Omdat deze vrouwen geen stem hebben. Omdat ze slecht voor zichzelf kunnen opkomen. Gewoon omdat ze de weg niet weten, de taal niet spreken en ver weg van de ‘beschaafde’ wereld opgroeiden. Omdat het om heel veel geld gaat en overheden dit dagelijkse misbruik van zoveel vrouwen daarom toedekken.


Daarom wil ik ook hen laten horen. 

Daarom vandaag: they too… 

vrijdag 13 oktober 2017


De strijd tussen de man en de vis kwis


Misschien heb ik er al eerder over geschreven, maar voor degenen die dat gemist hebben: ik ben een vissersmoeder. Ik kijk er dus allang niet meer van op als er opeens dooie vissen in mijn vriezer liggen die ik niet zelf heb gekocht en die ook de Keuringsdienst van Waren-tests niet zullen doorstaan, zelfs niet in diepgevroren toestand. Ik stel mijn grote kookketels en mijn keuken natuurlijk ter beschikking als er kilo’s stinkende boilies gekookt moeten worden – daarmee bespaar je substantieel op je kosten namelijk - en ik heb afgeleerd op blote voeten door het huis te lopen. Snoekhaken zijn serieuze wapens.  
Ook bij pubermannen is een hobby een serieuze aangelegenheid die professioneel wordt aangepakt. Goed materiaal is het halve werk, dus er wordt veel tijd – en zakgeld – besteed aan het zoeken van de mooiste blinkertjes, ijzersterke doch ragfijne onder- en bovenlijnen, hoogwaardig lokvoer en kwaliteitshengels. En voor iedere vissoort heb je natuurlijk speciale materialen nodig, want een karper is nu eenmaal geen snoek, laat staan een baars…  Soms denk ik aan vroeger, toen hij met een oude boterham, een bamboestok en een handig verbogen paperclip ging vissen. Ook toen ving hij al reusachtige karpers overigens.
Op een dag was ik met zoon en vriend mee naar dé viswinkel in de regio. Ik stond er verloren bij, want niet alleen vond ik het een winkel vol martelwerktuigen, ik verstond ook nog eens geen woord van wat de mannen uitwisselden. “En dat,” zei de jonge hipstervisser achter de toonbank, “moet vooral ook zo blijven mevrouw, want deze strijd is tussen de man en de vis!”
Dus ik dacht vandaag eens een leuke viskwis te doen. Gewoon, om eens te onderzoeken of deze strijd inderdaad alleen voor mannen is. Onder de goede inzenders verloten we een mooie prijs; geeft meteen veel ruimte in onze vriezer.
1. Je hebt je zakgeld binnen en flink gescoord in de viswinkel! Hoe groot is de kans dat je splinternieuwe, dure blinkertje meteen bij de eerste worp achter een boomtak blijft haken?
a. 75%
b. 85%
c. 90%
d. 95%
2.  Een echte visser gaat nooit op pad zonder
a. chips en cola
b. stoeltje, matje, dekentje
c. handig alarm, zodat je gewaarschuwd wordt als je beet hebt en ondertussen rustig de chips en cola soldaat kunt maken
d. zijn haar te kammen
3. Wanneer heb je last van een aanbeet?
a. Als een vis je aas opeet, maar vergeet om de haak in te slikken.
b. Als een vis in je aas bijt, het toch niet blieft, uitspuugt en weer doorzwemt.
c. Als die enorme snoek toch in je vingers bijt, ondanks de speciale tang die je gebruikt om de haak te verwijderen.
d. Als je net je chips in mond stopt, maar je alarm gaat af en je moet iets met je hengel.
Bent u er nog? Mooi, want hier komt een moeilijke!
4. Kunnen vrouwen ook wereldkampioen karper vissen worden?
a. Natuurlijk niet, er doen nooit vrouwen mee aan viswedstrijden. Nou ja, bijna nooit. Zelden in ieder geval.
b. Uuhhmm, nou, nu je het vraagt…

De dingen die ik allemaal niet op Facebook zet…


Dat ik een feestjurk wilde aantrekken die ik al een tijdje niet had gedragen. Die ik al een paar jaar niet meer had gedragen, beter gezegd. En dat ik me verbijsterd afvroeg hoe jurken die gewoon in de kast hangen, zo enorm kunnen krimpen.
Dat we een nieuwe auto kregen en ik twintig jaar achterloop qua autosnufjes. Parkeersensoren? Keyless? Zes versnellingen? Elektrische handrem? Ik snapte niet eens hoe hij aan en weer uit moest. Ik wil gewoon een sleutel en dat als je die eruit haalt, dat de auto dan ook gewoon uit is...
Dat ik eigenlijk bijna nooit meer kook.
Dat ik als erbij werkende huisvrouw met daarnaast vrijwilligerswerkjes ook niet zo vaak ons huis schoonmaak en dat ik zelfs al begin te smokkelen met strijken.
Dat de dieetshakes me mijn neus uitkomen. Bovendien hebben ze geen zier geholpen. Zie hierboven.
Dat mijn man vindt dat ik niet kan fietsen. Dat ik vind dat hij er altijd een racewedstrijd van maakt. En dat hij me dan altijd gaat duwen als we samen fietsen. En dat mijn vriendinnen dat dan weer heel lief van hem vinden. Terwijl ik weet dat hij vindt dat ik veel te langzaam fiets…
Dat ik op een gegeven moment een muizenfamilie in mijn stofzuiger had wonen en nog geprobeerd heb de babymuisjes te redden met wattenstaafjes met melk te redden.
Dat ik werkelijk niet snap waarom onze nieuwe auto een regensensor heeft. Ik kijk eigenlijk altijd door de ramen tijdens het rijden. Meestal door de voorruit, soms door een zijruit of de achterruit. En eigenlijk zie ik dan altijd meteen of het regent.
Dat vlak na de poes ons konijn ook al dood is gegaan. Ze was heel oud – een jaar of tien – en nogal eenkennig, dus de helft van het gezin meed haar als de pest, want uit onbekendheid kon ze tamelijk hard bijten, maar het is wel erg leeg in de tuin nu.
Dat ik een fiets met ongeveer 1000 versnellingen heb en nog steeds niet begrijp hoe ze werken. Dat ik eens dacht dat mijn ketting eraf lag en om mannenhulp riep langs de kant van de weg. Stond ‘ie gewoon in z’n 1.
Dat ik snapchat ongelofelijk grappig vind en dat mijn zoons zich nu doodschamen en dat hun vrienden dat heel goed snappen van ze.
Dat ik uit diereneenzaamheid een babykikkertje had gekocht en dat hij al bijna meteen dood ging.
Dat mijn man dus altijd naast me fietst en dan steeds dingen zegt als: ‘nu met je linkerduim en dan met je rechterwijsvinger, want je middelste blad… enzo…’
Dat ik vroeger best dappere dingen deed, zoals parachutespringen en tienertoeren en hups, naar New York of Spaanse badplaatsen met knappe flamencospanjaarden, maar sinds de kinderen ziet de wereld er anders uit. Gevaarlijker. En soms, heel soms, denk ik dat ik misschien een beetje op mijn moeder begin te lijken… Maar dat zal ik natuurlijk nooit hardop zeggen. Laat staan op FB zetten.

vrijdag 24 maart 2017

Dierenvrienden
Wij houden in het westen veel van onze dieren en een dierenbeul is hier wel het laagste van het laagste. Ik herinner me het krantenartikel vorig jaar over de webcam bij een visarendnest. Dat de beheerder tijdens zijn vakantie werd gesommeerd de ‘baby’s’ te komen redden van de agressieve moeder. Ik denk aan de wereldwijde commotie rondom de jacht op leeuw Cecil en de ophef in mijn eigen dorp toen oude gans Gijs door een hondje werd gedood terwijl de eigenaar van de hond stond toe te kijken. Ik lees dagelijks discussies op FB over welk soort voer voor welke kat in welke levensfase geschikt is. Ik denk mee over de borstels, de kammen, de mandjes, de krabpalen en leef mee met de trotse papa’s en mama’s, die hun poezels koesteren en alleen het allerbeste voor hun kindjes willen. En bestaat er ergens op de wereld nóg een Partij voor de Dieren? Ik kan het me eigenlijk nauwelijks voorstellen…

Onze slachthuizen zijn gelukkig lekker ver weg. De poten, de vleugels en de biefstukken, laat staan de ham of de paté: ze zijn niet meer herkenbaar als schattig kalfje, aandoenlijk biggetje of treurige plofkip. We zijn allemaal vertederd zo vlak voor Pasen door de dansende lammetjes; wat er met ze gebeurt als ze niet meer snoezig zijn, daar denken we liever niet aan. Als we in een hippe wijk zelf onze biggen vetmesten, komt de buurt in opstand als het tijd is om te slachten, maar wie wil die miljarden andere dieren redden die we er doorheen jassen? Gelukkig gebeurt dat achter gesloten deuren en troosten wij ons met de gedachte dat we humane slachtmethoden hanteren, dat de dieren een goed leven hadden en dat vlees onmisbaar is voor een gezond leven.

Via FB las ik het artikel van Rutger Bregman, waarin hij de Israëlische historicus Yuval Noah Harari aanhaalt. Het is weerzinwekkend. “Als je alle koeien, varkens, schapen en kippen van de hele wereld op een weegschaal zou zetten, dan zouden ze samen ongeveer 700 miljoen ton wegen. Alle wilde dieren van minstens een paar kilo bij elkaar - giraffen, pinguïns, walvissen, olifanten, leeuwen, noem maar op - wegen bij elkaar slechts 100 miljoen ton.” We slachten wereldwijd per jaar ongeveer 65 miljard dieren. De afgelopen 50.000 jaar hebben er ongeveer 110 miljard mensen geleefd. Het leven van deze dieren is afschuwelijk. En nu niet beginnen over vrije uitloop en diervriendelijk vlees: het is een marginaal fenomeen, óók in Nederland schrijft Bregman: in Nederland komt bijvoorbeeld slechts 3 procent van de koeien, 2 procent van de kippen, 1,5 procent van de schapen en 0,6 procent van de varkens uit de biologische veeteelt. En ze gaan allemaal gewoon naar dezelfde slachthuizen als al die andere dieren. Inderdaad, van die slachthuizen die de laatste tijd met afschrikwekkende dierenmishandeling in het nieuws zijn gekomen. We hebben geen idee of het incidenten zijn of slechts een topje van de spreekwoordelijke ijsberg.

En tenslotte: dat onze poes intelligent is en gevoelig en ons zo goed begrijpt, dat is geen discussie, maar dat een varken beter is in computerspelletjes dan een chimpansee, dat hoeven we niet te weten. En zo concludeert Yuval Noah Harari dat de veeteelt de allergrootste misdaad is in de menselijke geschiedenis.Wij zijn geen dierenvrienden. Wij zijn grote dierenbeulen.
Lees hier het artikel van Rutger Bregman als je durft: https://decorrespondent.nl/…/hierdoor-we…/238359000-cf5e1ea5

dinsdag 7 maart 2017

Verkiezingen

Onze oudste zoon mag volgende week voor het eerst stemmen. Toen ik zijn leeftijd had, stemde ik volkomen vanzelfsprekend op dezelfde partij als mijn ouders. Die wisten immers wat het beste was. Ik kan me ook niet herinneren dat mijn ouders veel werk maakten van onze politieke opvoeding. Voor hen was het vanzelfsprekend dat je als praktiserend gelovige je stem gaf aan een christelijke partij. Het duurde even voordat ik van partij veranderde. Het voelde als een stap naar autonomie. En een beetje als verraad ook… Alsof ik mijn opvoeding en mijn ouders achter me liet.

Nu sta ik er zelf voor. Wat gaan we onze zoons meegeven? Het werd erg actueel toen ik vorige week het nieuwe verkiezingsfilmpje van de PVV zag. Is dit de wereld die ik voor mijn kinderen wil? Een wereld die denkt in ‘wij’ en zij’, in ‘van ons’, in muren en grenzen, in ‘eigen volk eerst’ en die een wereld wil waarin voor ‘de ander’ geen plaats is?

We hebben ’s avonds met z’n vieren naar het PVV-filmpje gekeken. We hebben het er samen over gehad. Jongste zoon vond het slecht, maar dat had ook met de kwaliteit van de beelden te maken. En met Zwarte Piet; dat bleek voor de jongens niet meteen het eerste waaraan ze denken als het om Nederlandse cultuur gaat. Molens en tulpen trouwens ook niet. Een inhoudelijke discussie bleek best moeilijk en kwam weinig verder dan: “Hun ideeën spreken me gewoon niet aan.”

Ik bleef achter met wat gemengde gevoelens. Onze zoons weten best hoe wij over dingen denken. Dat we vinden dat in Nederland plaats moet zijn voor iedereen. Dat we een ongelofelijk rijk land zijn en dat we van die overvloed best kunnen delen. Dat mensen verschillend zijn en dat dat niet erg is. Ze nemen onze opvattingen als baken, net als ik destijds deed. Ik voelde me er ongemakkelijk over. Zo’n 35 jaar ouder en een beetje wijzer, realiseer ik me dat wij makkelijk praten hebben over eerlijk delen. Wij eten er uiteindelijk geen boterham minder om. Ook dat probeer ik de jongens duidelijk te maken, maar het is een theoretische exercitie en dat kan ik ze niet kwalijk nemen. Ze weten niet beter. Geld komt uit de muur, ze hebben een eigen kamer, laptop en smartphone, drie keer per dag een maaltijd en best aardig zakgeld. Hoewel over dat laatste natuurlijk valt te twisten.

Gisteravond aten er een paar vrienden van oudste zoon mee. Ook zij mogen straks voor de allereerste keer stemmen. Ze nemen dat heel serieus. En zo ging het aan tafel alsnog over allerlei actuele zaken, variërend van het BNP van Nederland, Geert Wilders en Jesse, tot de uitslag van de Stemwijzer die ze hadden ingevuld. Ze voelden allemaal aan dat uitsluiting geen oplossing biedt. Dat we het met elkaar moeten doen en dat iedereen die hier zijn leven wil opbouwen, die kans moet krijgen. Ze vonden dat iedereen dezelfde rechten én dezelfde plichten moet hebben. Dat ‘Nederland’ belangrijk is, maar dat dat best kan samengaan met een gemêleerde bevolking.

Ik vond het een hoopvolle discussie, zo bij die grote pan bami op tafel. Geert Wilders vindt het ongetwijfeld naïef, maar ik ben blij dat de jongeren om ons heen zich realiseren dat wie wil kiezen voor vrede, kiest voor ‘samen’.





zondag 22 januari 2017

Drankjesdag


Ooit, in een ander leven, was ik buddy, een vrijwilliger die mensen met HIV en aids bijstaat. Mensen gingen toen nog dood aan aids. Het was dan ook een intense periode van tien jaar, gevuld met afscheid en dood, maar ook vol leven. Want de dood tegemoet treden, bleek meer in te houden dan je realiseren dat je leven binnenkort is afgelopen. Wat doe je met de tijd die je nog hebt? Met wie wil je die tijd doorbrengen? Wat geeft nog zin en betekenis aan je leven in het licht van de eindigheid?
James bijvoorbeeld had zich in de laatste fase van zijn leven volledig teruggetrokken in zijn eigen wereld en wilde niemand van zijn vrienden en familie meer zien. Hij keek terug op een leven vol verslavingen en afkickpogingen. Hij had spijt van de keuzes die hij had gemaakt, van de dingen die hij had gedaan en van de dingen die hij had nagelaten. Hij had spijt van verspilde tijd die hij nu niet meer kon inhalen. Hij had spijt van zijn leven. Het was pijnlijk en hartverscheurend.
De laatste weken verdween de realiteit voor James steeds meer; te groot, te heftig, te zwaar om onder ogen te zien. Dus we kookten zijn lievelingseten, kochten dure hasj die we uiteindelijk zelf hebben opgerookt, vingen hem op als hij was vergeten dat hij niet meer kon lopen en wachtten samen met hem op ‘drankjesdag’, zoals hij zijn zelfgekozen sterfdag noemde.
Dat we er waren, bleek genoeg. Onze onbeholpenheid, onze tekortkomingen en ons onvermogen hem te troosten: het deed er allemaal niet meer toe. Eros en Thanatos; liefde en dood. Ze kwamen dicht bij elkaar, deze dagen. Intimiteit ook, de ervaring dat hij en ik - hij en wij - elkaar nooit volledig zouden kennen. Ik werd me er steeds meer van bewust dat hij een ‘ander’ was, maar wij waren dat net zo goed voor hem. We konden James bijstaan, maar uiteindelijk moest hij zijn weg alleen gaan. Hoe nabij we elkaar deze dagen ook waren, we konden nooit volledig weten wat er in hem omging, waarvoor hij vluchtte, waarop hij niet durfde terugkijken en waarop hij niet vooruit wilde lopen. In die pijn had alleen liefde nog betekenis en dat was dan ook uiteindelijk het enige dat overbleef: James, wij, zijn buddy’s, en de liefde die ons verbond.
Op drankjesdag was James helemaal vergeten dat het vandaag zover was, maar de dood was welkom. Hij stierf vredig, met de zon in zijn gezicht, terwijl in de tuin de vogels een prachtig lied zongen.

Station

Het begon als een doodgewone, doordeweekse ochtend. Ik stond in alle vroegte op het station, samen met tientallen andere forensen en natuurlijk heel veel scholieren en studenten. Eigenlijk was het me te vroeg en te druk. Een beetje somber bande ik visioenen van overvolle treinen uit mijn hoofd – een zitplaats veroveren in deze overvolle spitstrein, die illusie had ik allang laten varen.
Toen viel mijn oog op een meneer iets verderop op het perron. Een oudere meneer. Pensioengerechtigde leeftijd. Van niet-Nederlandse komaf. Met een lege buggy. Hij viel erg uit de toon, zo ’s morgens vroeg op het station, tussen de forensen en de scholieren.
Nieuwe visioenen doemden op. Ontploffende wolkenkrabbers. Gecrashte vliegtuigen. Uiteengereten treinen. Ik had bovendien net een van de laatste boeken van Stephen King gelezen. Daarin had de slechterik van zijn rolstoel een rijdende bom gemaakt door in de buizen explosieven te verstoppen.
Waarom stond deze gepensioneerde buitenlandse meneer in alle vroegte met een lege kinderwagen op een druk station te wachten op de trein naar Amsterdam? Ik voelde me onbehagelijk. Wilde ik nog wel instappen straks?
Ondertussen arriveerde de trein en deed ik toch mijn best me strategisch vooraan bij de deur op te stellen. Het lukte, denk ik, zonder al te lomp te zijn. De buitenlandse meneer met de buggy stond opeens naast me, recht voor de deur.
Het werd nu echt gek: wilde hij met die lege buggy inderdaad mee met de trein? Moest ik iets doen? Maar wat dan? Mijn onbehagen groeide…
De treindeuren gingen open, maar instappen kon niet: in de deuropening stond een beeldschone jonge vrouw met in haar armen een aanbiddelijke, stralende peuter. Beiden waren duidelijk niet uit de Hollandse klei getrokken. Ze lachten allebei blij, maar niet naar mij. Naast mij stond opa, te stralen naar zijn kleindochter. Hij pakte haar aan en zette haar in de buggy. Zijn dochter zwaaide gedag en verdween weer in de trein. Ik kon instappen; de meneer bleef achter op het perron en had nog slechts oog voor zijn kleine hartendief in de buggy.
Het was zo’n lief moment. Ik schaamde me voor al mijn hersenspinsels, was boos op mezelf, dat al die beelden en woorden en demagogen kennelijk toch zo’n diepe indruk hadden gemaakt. Ze hadden een voedingsbodem gelegd voor een angst die ik niet eens bij mezelf had opgemerkt, redelijk en tolerant als ik mezelf vind.
Sterker was echter de blijdschap van opa en kleindochter en die deed ook iets met mij. Aanzienlijk opgewekter dan tien minuten daarvoor, stapte ik in de trein. De dag wachtte. Hij begon met een gouden zonnestraaltje. Dank u wel, oudere meneer met de lege buggy! 

Zelfbedieningsfietsenstalling
Gisteren had ik een werkafspraak in Amsterdam Zuidoost. Ik ging met de trein en vanaf het station zou ik - heel handig en snel! – met de OV-fiets gaan. Op dit station was de OV-verhuur volledig zelfbediening, een nieuwe ervaring bleek... De eerste deur ging gelukkig vanzelf open. Een halletje, met een groot stalen hek. Er hing aan de muur gelukkig een stripverhaal voor mensen zoals ik, die voor het allereerst een zelfbedienings OV-fiets kwamen halen. Ik zag dat ik mijn treinkaart tegen een kastje moest houden. Dat snapte ik, want op dat kastje stond inderdaad heel groot: Houd hier uw kaart. Makkie!

In een ander kastje ging vervolgens een luikje open. Eén sleutel lichtte op. Goed: nu de uitdaging van de deuren. Ik had die fietssleutel. Daaraan een ‘druppel’, die ik herkende van de buitendeur van mijn kantoorgebouw. Die moest je dus ook ergens voor houden. Ik probeerde het zwarte kastje voor de hekwerken. Bingo! Ik hoorde een klik, probeerde het draaihek en kon inderdaad naar binnen.
De fiets had ik snel gevonden. Fiets van het slot gehaald en weer richting poorten. Die waren dicht. Er waren er drie, trouwens: recht voor mij een half hoge, zoals bij de wc’s in wegrestaurants, waar kinderen dan gratis mogen plassen als ze door dat lage poortje kunnen. En rechts daarvan was een ‘gewone’ traliedeur en daar weer naast de draaideur die ik net had gebruikt om binnen te komen. Maar hoe vaak ik mijn treinkaart ook voor allerlei kastjes hield: de deuren bleven dicht. 

Ik zat opgesloten. Met een OV-fiets. Ik was de enige die geen idee had hoe hij weer uit die fietsenstalling moest komen. Er was wel een heel grote rode knop. Daarmee kon je hulp roepen. Ik overwoog het, maar ja, dat was bijna net zo erg als thuis je man of zoons te hulp moeten roepen. Uiteindelijk zag een ander stripverhaal aan de muur! Rechts bovenin bleken plaatjes over OV-fietsen te gaan. Ik moest de fiets gewoon weer op slot doen! En dan de elektronische sleutel tegen het kastje houden. Dan ‘kon ik naar buiten lopen’! Dat die fiets op slot staat, dat er maar een half hoog hek is waar ik met fiets én tassen doorheen moet, dat ik links ben en dat slot nooit heel snel en gemakkelijk openkrijg omdat het verkeerd om zit, dat moet ik dan dus allemaal zelf uitzoeken, en snel, want dat hek gaat dus ook weer dicht.

Goed, keuze was er niet, dus fiets weer op slot gezet, fiets vastgehouden, tas vastgehouden, acrobatiek, toch maar aan andere kant van fiets gaan staan, druppel tegen kastje gehouden en toen ging inderdaad dat halve poortje open. Van de zenuwen kreeg ik de fiets niet meer van het slot, mijn tas en laptop zaten in de weg, en uiteindelijk heb ik me met de moed der wanhoop, samen met de fiets, onder dat halve poortje door gewurmd, dat inderdaad alweer bezig was dicht te gaan toen ik er nog tussen zat. Ik begreep werkelijk niet wat de ontwerper had bezield: dat je je met tassen en een fiets, in je nette jurk op hoge hakken, door dat halve poortje moet wurmen, soort van op handen en knieën, maar dat kan niet, want je fiets moet er ook door.

’s Avonds thuis mijn beklag gedaan over de ergonomie van de zelfbedieningsfietsenstalling. Mijn man keek me verbijsterd aan: “Zag je dan het groene lampje boven de hoge deur niet aangaan? En je bent hoogstwaarschijnlijk ook nog gefilmd door de beveiligingscamera’s…”
Superwoman
In het diepst van mijn gedachten ben ik Superwoman. U ziet een gewone, nogal keurige, werkende moeder van zekere leeftijd, maar in werkelijkheid ben ik een superheldin: sterk, snel, onversaagd en met een gevreesde, snoeiharde worp. En beeldschoon, superslank en gespierd natuurlijk, met lange, wapperende lokken. Dus als u denkt dat ik op mijn hoge hakken belangrijke mail check op mijn te dure smartphone, dan red ik u in werkelijkheid van een reusachtige Bulbasaur met territoriumissues. 
De eerste keer weet ik nog goed. Ik liep nietsvermoedend op straat en zag plots een snelle beweging op mijn scherm: bij de buren op de hoek zat een agressieve Rattata. Dan is het zaak onmiddellijk toe te slaan. Voor je het weet, gaan ze namelijk in rook op. De vangtechniek was die eerste keer een aandachtspunt, maar puber 2 schoot te hulp en toen had ik ‘m, mijn eerste wilde Pokémon! Buren opgelucht: die hadden gewoon geen idee dat er een bijtgrage paarse rat op de loer lag tussen de rozenstruiken. Had ik ze toch mooi van gered. 
En dan groei je steeds verder in je roeping tot superheldin. En bekwaam je je in vangtechnieken, leer je alles over effectieve lokmiddelen en investeer je in goede wapens. Met de pubers in huis heb ik een speciale app-groep, zodat ze me kunnen attenderen op belangrijke sightings: Zubat in the house! Superwoman needed! En dan snel ik toe om man, kinderen en vaderland te redden van naderend onheil in de vorm van een bloeddorstige vampiervleermuis met vlijmscherpe tandjes. 
En zo kwam het dus allemaal, dat ik op een avond in de stromende regen in het park zat met de puberzonen. Ik had mijn kostbare Pokélokmiddel gestrooid - dat soort dingen doe je als moeder voor je kinderen - en nu zaten we te wachten op onze prooien. De buren konden gerust zijn: wij hielden de wacht! Ondertussen praatte ik mee over Eevy’s, Abra’s en Caterpie’s en het nut van ‘evolueren’ versus ‘power up’. Volgende keer neem ik ook frisdrank en chips mee, voor de inwendige supervrouw & co.
Echtgenoot voelt zich een beetje buitengesloten geloof ik. Hij dreigde zelfs met echtscheiding als ik tijdens het autorijden zou stoppen om Pokémon te vangen. Zo ver zou ik niet gaan natuurlijk: ik had mijn telefoon gewoon aan puber 2 gegeven, zodat hij voor mij bij alle ‘Pokestops’ nieuwe Pokéballen kon verzamelen. En zo ben ik nu dus een high level multitasking Superwoman. Dat u het weet, als u mij over mijn telefoon gebogen ziet lopen. Ik ben u aan het redden van een heavy Pokémon-attack!
Leeftijdskwesties…
Een tijdje geleden heb ik op Facebook de mentale leeftijdsquiz gedaan. Ik blijk eigenlijk 16 te zijn. De rimpels in hals en armen daargelaten, vind ik inderdaad dat je er vrij weinig van merkt, dat ik fysiek gezien allang geen 16 meer ben. Vandaag bijvoorbeeld had ik een leuke, jonge tuniek aan, die echter wel een kleine oppepper kon gebruiken aan de hals. De lezeressen onder u begrijpen nu onmiddellijk mijn probleem, voor de lezers: rimpelnek-alarm. En toen vond ik op mijn stoel een vrolijke, zomerse sjaal, die uitstekend bleek te kleuren bij mijn jurk. Ik had ‘m nog nooit gedragen, maar het leek nu dan eindelijk de ideale gelegenheid.
Dus omgeslagen, mee op de fiets geweest, mee op visite geweest, vriendin ontmoet, familie gesproken: niemand reageerde op de sjaal, laat staan dat iemand opmerkte dat hij mijn jurk een enorme boost gaf. Ik kwam dus al enigszins onzeker thuis. “Ben je daarmee naar buiten geweest?” vroeg puber 1 geschokt toen hij de deur voor me opendeed.
Een half uur later had ik puber 2 met slinkse chantage weten over te halen mij te vergezellen naar de supermarkt. Inderdaad: ik sloeg mijn nieuwe sjaal om. “Ga je die omdoen als we naar buiten gaan?” vroeg ook puber 2 duidelijk ongerust. “Want dan ga ik echt niet naast je lopen... Je ziet er uit als een oma met die sjaal.”
Een oma? Ik? Die de Dino App op mijn telefoon aan man en zonen heb gedemonstreerd (“Kijk uit, kijk uit! Er loopt een dino over je arm!” “Serieus mam, hoe oud ben je nou?”), die de zonnepanelenwifi én app heb geïnstalleerd (“Doe jij maar, ik moet nu echt eens aan mijn huiswerk”), die in de Vliegende Hollander én in de bobbaan ben geweest in de Efteling (“Je had het twee jaar geleden al beloofd!”), die stiekem naar Pretty little liars kijkt op Netflix en die zelfs de onlinevirtuelelangeafstandsowncloudwerkplekremotedesktoptoestandmeteigenwetransfer min of meer onder de knie aan het krijgen is (“Hallo aardige jongens van de helpdesk, ik ben het…) En ik kan trouwens ook nog een boks met puber 2. En ik was van iedereen van ons gezin de jongste in de mentale leeftijdsquiz. Misschien is dat het: het ligt niet aan mij, ik ben thuis gewoon omringd door oudere jongeren!
PS: wegens omstandigheden aangeboden: een door mijzelf gehaakte vrolijke bloemetjessjaal. Nauwelijks gebruikt…

Logeren bij Luisa
Een reisverhaal

Gisteren begroeven we haar buurjongetje. Hij heeft maar zes maanden geleefd. Soms weet je gewoon niet wat beter is: leven of doodgaan. Zijn moeder heeft Down-syndroom en is een jaar of 15. De buurt denkt dat ze werd verkracht. Zijn adoptieouders hebben een groot hart, maar geen geld. Geen gezonde babyvoeding dus voor Manuel. Ook geen medicijnen. Wel een mooi kistje; dat was dankzij alle buren, die hebben geld ingezameld. Wij hebben nog een bosje witte chrysanten gekocht op de markt. Die staan nu op zijn grafje. 

Vanmorgen wilde ik naar de grote markt, maar de jongens daar kennen haar niet. En mij natuurlijk ook niet. Dat ging dus niet. Vorige week heeft ze de jongens in haar wijk verteld dat ik zou langskomen. Gewoon, paar dagen logeren, verder niks. Deze jongens kennen me ook niet, maar het was toch oké. Nu kunnen we samen over straat: naar de kleine markt en kijken bij de wedstrijd. We hebben ook nog zelfgemaakte chocolade verkocht: 12 zakjes en één dollar winst; niet gek voor een paar uurtjes werk vindt ze… 

Vanmiddag bleven we thuis, want er was politie op straat. Ze was bang dat agenten met ons wilden praten. Iemand kan dat zien. En horen. Iemand kan het doorvertellen… Haar oudste broer is trouwens een paar jaar geleden zomaar verdwenen. Niemand zag iets. Niemand hoorde iets. Iedereen zweeg. Haar moeder kijkt soms naar zijn foto aan de muur. 

Haar vader is lang geleden opgestapt. De man na hem is ook weer vertrokken. Daarna kwamen de ziekte en de geldproblemen. Ze stopte met school. Veel van haar vriendinnen gaan ook niet meer naar school. De meesten hebben al kinderen. Haar vriendin Inez wilde doorleren. Er is een speciale universiteit voor mensen uit de wijken, dus het had best gekund. Inez’ vader vond het onzin: voor kinderen krijgen en afwassen hoef je niks te leren. Inez werkt nu in een supermarkt. En ook zij helpt natuurlijk haar moeder. 

Er kwam net een buurvrouw langs. Ze huilde. Ze had bij school op haar dochtertje staan wachten. De school was wat vroeger uit vandaag, vanwege de examens. Isabella was er niet meer. ‘Misschien is ze met een andere moeder mee?’ probeerde ik. Maar dat is niet het eerste waar de moeders hier aan denken als hun dochter weg is. Ze denken eerst aan de jongens. En aan de vaders…
Luisa wil mee naar Nederland.
Ik begrijp het wel…

‘Bid voor mij’
Soms heb je ontmoetingen die bij je blijven. Voor mij was dat de ontmoeting met een Syrische aartsbisschop die heel even in Nederland was. Hij vertelde over zijn land, over de weeskinderen, de ouderen, de ijskoude winter, het gebrek aan brandstof, schoon water en eten, de ontvoeringen en natuurlijk de vluchtelingen die tot in zijn werkkamer bivakkeerden. Dat hij bijna dagelijks ook zelf gevaar liep bij zijn pogingen de mensen om hem heen te steunen, dat wuifde hij weg. De raket bijvoorbeeld die vlak achter zijn auto ontplofte? “Ach, het was goed afgelopen…”
We vierden die week onze trouwdag. Normaal gesproken plannen we dan een etentje buiten de deur, maar deze keer wilde ik het anders doen. Konden we niet gewoon thuis eten? Wij zouden evengoed een leuke avond hebben en het uitgespaarde geld konden we dan overmaken voor de weeskinderen in Syrië. Gewoon geld overmaken, daar zouden onze pubers helemaal niets van merken; op deze manier zou het een bewuste hulpactie zijn.
Tot mijn verrassing viel mijn voorstel in slechte aarde bij de zoons. Ik had gedacht – gehoopt – dat ze het ook een prachtig idee vonden. Dat ze hun zakgeld zelfs zouden bijleggen voor de weeskinderen in Syrië die het koud gingen krijgen de komende maanden en die moesten leven van wat andere mensen ze konden geven. Niets van dat al … “We kennen die mensen niet, waarom moeten wij dan voor ze zorgen?”
Het werd een goed tafelgesprek, die avond. Over delen van je overvloed. Over de onrechtvaardige verdeling van welvaart in de wereld. Onze onmetelijke rijkdom… Weeskinderen, in levensgevaarlijke omstandigheden, in de ijskoude winter bovendien…
Hebben onze jongens het echt begrepen en gevoeld? Eerlijk gezegd denk ik het niet. Ik kan het ze niet kwalijk nemen: de verhalen op de televisie en in de krant blijven op veilige afstand en ze hebben geen vluchteling gezien, laat staan met ze gepraat. Zij hebben het nooit koud gehad of zich hoeven afvragen of er vandaag iets te eten zou zijn. Ze hebben gewoon geen idee. Zij namen geen afscheid van die bisschop, wetende dat hij met gevaar voor eigen leven terugging naar zijn mensen. Wetende dat we elkaar waarschijnlijk nooit meer zien. “Bid voor mij,” was het enige dat er op dat moment te zeggen was.

Katakwi…
Ik ben gestopt met foto’s maken…
Omdat het maar fracties zijn van tijd, van ruimte en van mensen…
De vrolijke kinderen, de lachende boeren,
de foto’s doen hun realiteit geen recht.
Je ruikt foto’s niet…
De kleuren zijn anders…
Je voelt de hitte niet,
hoort niet het oorverdovend onweer.
De ratten die ’s nachts op zoek gaan naar eten…
de graatmagere, kale kippen die zich steevast uit de voeten maken;
en ook het allesdoordringende stof laat zich niet vangen in de digitale wereld;
wel in mijn camera, haar, neus, ogen, keel…
Geen bed, geen deken, geen tafel, water of elektriciteit:
Op de foto zie je niet de consequenties voor het dagelijks bestaan…
In de brandende zon ploegen, zaaien;
je voelt de spierpijn en de hitte niet, mist de meeste zweetdruppels…
Leven schenkend water?
Het is enkeldiep en het stinkt.
Dan de schamele oogst, van keiharde, kurkdroge grond;
Hoe moet het morgen? En volgende week?
Ik ben gestopt met foto’s maken…
omdat je de vraag niet hoort die steeds opnieuw werd gesteld:
Heb je eten mee?