Celia
Buiten een tafeltje met een bakje zeeppoeder. Te koop per
schepje. Haar huisje is klein en donker. Ik voel me te groot en te zwaar. Ga op
het puntje van de bank zitten. Zo weinig mogelijk aanraken. Naast me een stapel
kleding. Vliegen eromheen. En een allesoverheersende stank. Niet aan denken.
Niet te diep inademen. Zie de mens hier…
Ze was ziek. Haar zoon raakte ook geïnfecteerd. Hij moet nog
steeds regelmatig naar het ziekenhuis. Natuurlijk gaat ze mee. Iemand moet daar
immers voor hem zorgen? Geen zeephandeltje dan. Maar hier is het leven meedogenloos
simpel: wie niet werkt, die eet niet.
Ik versta haar niet. Begrijp haar wel. Moedeloos is ze. Geen
geld. Geen eten. Geen echtgenoot. Geen ouders. Geen uitweg.
Ze krijgt wat hulp. Gelukkig. Medicijnen voor haar en voor
haar zoon. En extra voedingsmiddelen voor haar ondervoede kind. Om aan te
sterken. Voldoende voor één maand voor één kind.
Maar hoe legt ze haar vier andere kinderen uit dat hun
broertje wel eten krijgt? Kleine porties dus. De rijst, de mais, het meel en de
bonen zijn na een week op.
Nog drie weken te gaan als we afscheid nemen.