zaterdag 15 december 2018


Celia

Buiten een tafeltje met een bakje zeeppoeder. Te koop per schepje. Haar huisje is klein en donker. Ik voel me te groot en te zwaar. Ga op het puntje van de bank zitten. Zo weinig mogelijk aanraken. Naast me een stapel kleding. Vliegen eromheen. En een allesoverheersende stank. Niet aan denken. Niet te diep inademen. Zie de mens hier…

Ze was ziek. Haar zoon raakte ook geïnfecteerd. Hij moet nog steeds regelmatig naar het ziekenhuis. Natuurlijk gaat ze mee. Iemand moet daar immers voor hem zorgen? Geen zeephandeltje dan. Maar hier is het leven meedogenloos simpel: wie niet werkt, die eet niet.    
Ik versta haar niet. Begrijp haar wel. Moedeloos is ze. Geen geld. Geen eten. Geen echtgenoot. Geen ouders. Geen uitweg.

Ze krijgt wat hulp. Gelukkig. Medicijnen voor haar en voor haar zoon. En extra voedingsmiddelen voor haar ondervoede kind. Om aan te sterken. Voldoende voor één maand voor één kind.
Maar hoe legt ze haar vier andere kinderen uit dat hun broertje wel eten krijgt? Kleine porties dus. De rijst, de mais, het meel en de bonen zijn na een week op.

Nog drie weken te gaan als we afscheid nemen.

donderdag 16 augustus 2018


Kindvader

Ik slaap weer met de babyfoon naast mijn bed.
Om half vier is het vaste prik: je wil eruit.
Je moet nog slapen, zeg ik dan.
Maar ik ben wakker, antwoord jij steevast.
Het is nog nacht – kijk maar: het is buiten donker.
Ieder in ons eigen bed wachten we dan tot de dag begint.
Jij boos en onmachtig.
Ik gespannen luisterend; bang dat je over het hek uit je bed zult klimmen en zal vallen.

Je verliest langzaam, maar o zo zeker de controle over je lichaam.
We brengen je naar bed. We helpen je met opstaan. Met lopen.
We moeten je wassen en verschonen.
Je optillen als je bent omgevallen en je helpen met eten en drinken.

We doen weer ouderwetse pannenkoeken- en pizzapartijtjes en we eten iedere dag taart.
Nog één keer neem ik je mee naar je biljartclub.
Als je je partij speelt, weten we allebei dat het je laatste is.
We zeggen er niets over en de foto’s hoef je niet.

Je voelt zo koud.
Of je pijn hebt? Je zegt van niet, maar opeens zeg je dat je liever wilt gaan slapen.
Ik zal je missen, zeg je tegen mama. En dat is alles wat er te zeggen is.
Je wilt nog een keer naar de zon kijken. En naar de Paaskaars.

De visite is weg.
Ik wil je mond deppen, maar zomaar, opeens, ga je…
Ik kan nauwelijks bevatten wat die laatste zucht betekent…
We geven je trouwring terug aan mama.
En we trekken je je mooie blauwe pak aan.
Ik heb het nog samen met je gekocht.
Ik moet je hoofd ondersteunen. Je hand valt steeds.
Maar je ziet er jaren jonger uit.

Of je het niet jammer vindt dat je doodgaat, vroeg ik je.
Nee hoor, zei je. Waar ik heen ga, is alles goed.
Ik ben wel verdrietig, zei ik.
Hoeft niet.
Ik ben het toch.

vrijdag 3 november 2017

They too


De afgelopen jaren heb ik een aantal reizen gemaakt naar plekken in de wereld waar de meeste mensen geen weet van hebben. Ik ontmoette onder anderen Tharushi. Ze is jonger dan ik, maar eerlijk gezegd zou je dat niet zeggen.

Om geld te verdienen voor haar kinderen ging Tharushi werken in het Midden-Oosten. Ze dacht dat ze huishoudster zou worden, maar haar takenpakket omvatte aanzienlijk meer: het was de bedoeling dat ze ‘beschikbaar’ was voor de vrienden en kennissen van het echtpaar waarbij ze in dienst was, terwijl ze tussendoor ook hun huizen moest schoonmaken. Salaris kreeg ze niet, want ze moest natuurlijk eerst haar reiskosten terugverdienen. Eten kreeg ze ook niet; dat haalde ze uit de vuilnisbak. Water om te drinken uit de wc-pot. Ze weigerde zich te laten gebruiken door vreemde mannen, maar ze was alleen in een vreemd land, met een andere taal en een andere cultuur. Haar paspoort achter slot en grendel. Vanwege haar weigering werd ze ernstig mishandeld. Verkracht. Geslagen. Gebrand. Gestoken. Uiteindelijk probeerden haar bazen haar zelfs te doden en Tharushi werd in coma in het ziekenhuis opgenomen. Dankzij bemiddeling van een hulporganisatie kon ze naar huis. De daders kwamen weer vrij: het was immers een ‘ongeluk’ dat ook nog eens Tharushi’s eigen schuld was. Werken kan ze niet meer – de fysieke gevolgen van haar buitenlandse avontuur zijn blijvend. Ze is nu afhankelijk van haar zoon.

Tharushi is slechts één van de miljoenen vrouwen die huis en haard verlaten om in een ver buitenland geld te verdienen voor hun gezin. Aangetrokken door mooie beloftes en de hoop op een beter leven voor hun kinderen. Sara bijvoorbeeld vertelde me dat ze verplicht werd de prikpil te gebruiken voordat ze mocht vertrekken via haar ‘uitzendbureau’. U en ik weten dan wel wat er zoal van deze houdhoudster werd verwacht. Maar Sara groeide op zonder krant, zonder internet, ergens ver weg op het platteland. Ze had geen idee hoe een stofzuiger en magnetron werken. Had geen eigen bankrekening, sprak geen woord Engels en had gewoon geen idee hoe het er in de wereld aan toe gaat. En was dus heel erg kwetsbaar. Ze nam een hypotheek op het stukje land dat ze van haar ouders had geërfd, kocht daarvan een jaarvoorraad babymelk en luiers, liet haar kind achter en vertrok. Ook Sara is inmiddels weer thuis. Wel een illusie en veel geld armer: salaris kreeg ze nauwelijks (de reiskosten, ‘inentingen’ en de kosten van het bureau moesten eerst terugbetaald) en alles wat ze naar huis kon sturen, gaf haar man uit aan drank. Wat overbleef, waren de traumatische herinneringen, een verwaarloosde baby én een hypotheek.

De verhalen van Tharushi, Sara en al die anderen hebben me diep geraakt. Omdat er nauwelijks aandacht voor is. Omdat deze vrouwen geen stem hebben. Omdat ze slecht voor zichzelf kunnen opkomen. Gewoon omdat ze de weg niet weten, de taal niet spreken en ver weg van de ‘beschaafde’ wereld opgroeiden. Omdat het om heel veel geld gaat en overheden dit dagelijkse misbruik van zoveel vrouwen daarom toedekken.


Daarom wil ik ook hen laten horen. 

Daarom vandaag: they too… 

vrijdag 13 oktober 2017


De strijd tussen de man en de vis kwis


Misschien heb ik er al eerder over geschreven, maar voor degenen die dat gemist hebben: ik ben een vissersmoeder. Ik kijk er dus allang niet meer van op als er opeens dooie vissen in mijn vriezer liggen die ik niet zelf heb gekocht en die ook de Keuringsdienst van Waren-tests niet zullen doorstaan, zelfs niet in diepgevroren toestand. Ik stel mijn grote kookketels en mijn keuken natuurlijk ter beschikking als er kilo’s stinkende boilies gekookt moeten worden – daarmee bespaar je substantieel op je kosten namelijk - en ik heb afgeleerd op blote voeten door het huis te lopen. Snoekhaken zijn serieuze wapens.  
Ook bij pubermannen is een hobby een serieuze aangelegenheid die professioneel wordt aangepakt. Goed materiaal is het halve werk, dus er wordt veel tijd – en zakgeld – besteed aan het zoeken van de mooiste blinkertjes, ijzersterke doch ragfijne onder- en bovenlijnen, hoogwaardig lokvoer en kwaliteitshengels. En voor iedere vissoort heb je natuurlijk speciale materialen nodig, want een karper is nu eenmaal geen snoek, laat staan een baars…  Soms denk ik aan vroeger, toen hij met een oude boterham, een bamboestok en een handig verbogen paperclip ging vissen. Ook toen ving hij al reusachtige karpers overigens.
Op een dag was ik met zoon en vriend mee naar dé viswinkel in de regio. Ik stond er verloren bij, want niet alleen vond ik het een winkel vol martelwerktuigen, ik verstond ook nog eens geen woord van wat de mannen uitwisselden. “En dat,” zei de jonge hipstervisser achter de toonbank, “moet vooral ook zo blijven mevrouw, want deze strijd is tussen de man en de vis!”
Dus ik dacht vandaag eens een leuke viskwis te doen. Gewoon, om eens te onderzoeken of deze strijd inderdaad alleen voor mannen is. Onder de goede inzenders verloten we een mooie prijs; geeft meteen veel ruimte in onze vriezer.
1. Je hebt je zakgeld binnen en flink gescoord in de viswinkel! Hoe groot is de kans dat je splinternieuwe, dure blinkertje meteen bij de eerste worp achter een boomtak blijft haken?
a. 75%
b. 85%
c. 90%
d. 95%
2.  Een echte visser gaat nooit op pad zonder
a. chips en cola
b. stoeltje, matje, dekentje
c. handig alarm, zodat je gewaarschuwd wordt als je beet hebt en ondertussen rustig de chips en cola soldaat kunt maken
d. zijn haar te kammen
3. Wanneer heb je last van een aanbeet?
a. Als een vis je aas opeet, maar vergeet om de haak in te slikken.
b. Als een vis in je aas bijt, het toch niet blieft, uitspuugt en weer doorzwemt.
c. Als die enorme snoek toch in je vingers bijt, ondanks de speciale tang die je gebruikt om de haak te verwijderen.
d. Als je net je chips in mond stopt, maar je alarm gaat af en je moet iets met je hengel.
Bent u er nog? Mooi, want hier komt een moeilijke!
4. Kunnen vrouwen ook wereldkampioen karper vissen worden?
a. Natuurlijk niet, er doen nooit vrouwen mee aan viswedstrijden. Nou ja, bijna nooit. Zelden in ieder geval.
b. Uuhhmm, nou, nu je het vraagt…

De dingen die ik allemaal niet op Facebook zet…


Dat ik een feestjurk wilde aantrekken die ik al een tijdje niet had gedragen. Die ik al een paar jaar niet meer had gedragen, beter gezegd. En dat ik me verbijsterd afvroeg hoe jurken die gewoon in de kast hangen, zo enorm kunnen krimpen.
Dat we een nieuwe auto kregen en ik twintig jaar achterloop qua autosnufjes. Parkeersensoren? Keyless? Zes versnellingen? Elektrische handrem? Ik snapte niet eens hoe hij aan en weer uit moest. Ik wil gewoon een sleutel en dat als je die eruit haalt, dat de auto dan ook gewoon uit is...
Dat ik eigenlijk bijna nooit meer kook.
Dat ik als erbij werkende huisvrouw met daarnaast vrijwilligerswerkjes ook niet zo vaak ons huis schoonmaak en dat ik zelfs al begin te smokkelen met strijken.
Dat de dieetshakes me mijn neus uitkomen. Bovendien hebben ze geen zier geholpen. Zie hierboven.
Dat mijn man vindt dat ik niet kan fietsen. Dat ik vind dat hij er altijd een racewedstrijd van maakt. En dat hij me dan altijd gaat duwen als we samen fietsen. En dat mijn vriendinnen dat dan weer heel lief van hem vinden. Terwijl ik weet dat hij vindt dat ik veel te langzaam fiets…
Dat ik op een gegeven moment een muizenfamilie in mijn stofzuiger had wonen en nog geprobeerd heb de babymuisjes te redden met wattenstaafjes met melk te redden.
Dat ik werkelijk niet snap waarom onze nieuwe auto een regensensor heeft. Ik kijk eigenlijk altijd door de ramen tijdens het rijden. Meestal door de voorruit, soms door een zijruit of de achterruit. En eigenlijk zie ik dan altijd meteen of het regent.
Dat vlak na de poes ons konijn ook al dood is gegaan. Ze was heel oud – een jaar of tien – en nogal eenkennig, dus de helft van het gezin meed haar als de pest, want uit onbekendheid kon ze tamelijk hard bijten, maar het is wel erg leeg in de tuin nu.
Dat ik een fiets met ongeveer 1000 versnellingen heb en nog steeds niet begrijp hoe ze werken. Dat ik eens dacht dat mijn ketting eraf lag en om mannenhulp riep langs de kant van de weg. Stond ‘ie gewoon in z’n 1.
Dat ik snapchat ongelofelijk grappig vind en dat mijn zoons zich nu doodschamen en dat hun vrienden dat heel goed snappen van ze.
Dat ik uit diereneenzaamheid een babykikkertje had gekocht en dat hij al bijna meteen dood ging.
Dat mijn man dus altijd naast me fietst en dan steeds dingen zegt als: ‘nu met je linkerduim en dan met je rechterwijsvinger, want je middelste blad… enzo…’
Dat ik vroeger best dappere dingen deed, zoals parachutespringen en tienertoeren en hups, naar New York of Spaanse badplaatsen met knappe flamencospanjaarden, maar sinds de kinderen ziet de wereld er anders uit. Gevaarlijker. En soms, heel soms, denk ik dat ik misschien een beetje op mijn moeder begin te lijken… Maar dat zal ik natuurlijk nooit hardop zeggen. Laat staan op FB zetten.

vrijdag 24 maart 2017

Dierenvrienden
Wij houden in het westen veel van onze dieren en een dierenbeul is hier wel het laagste van het laagste. Ik herinner me het krantenartikel vorig jaar over de webcam bij een visarendnest. Dat de beheerder tijdens zijn vakantie werd gesommeerd de ‘baby’s’ te komen redden van de agressieve moeder. Ik denk aan de wereldwijde commotie rondom de jacht op leeuw Cecil en de ophef in mijn eigen dorp toen oude gans Gijs door een hondje werd gedood terwijl de eigenaar van de hond stond toe te kijken. Ik lees dagelijks discussies op FB over welk soort voer voor welke kat in welke levensfase geschikt is. Ik denk mee over de borstels, de kammen, de mandjes, de krabpalen en leef mee met de trotse papa’s en mama’s, die hun poezels koesteren en alleen het allerbeste voor hun kindjes willen. En bestaat er ergens op de wereld nóg een Partij voor de Dieren? Ik kan het me eigenlijk nauwelijks voorstellen…

Onze slachthuizen zijn gelukkig lekker ver weg. De poten, de vleugels en de biefstukken, laat staan de ham of de paté: ze zijn niet meer herkenbaar als schattig kalfje, aandoenlijk biggetje of treurige plofkip. We zijn allemaal vertederd zo vlak voor Pasen door de dansende lammetjes; wat er met ze gebeurt als ze niet meer snoezig zijn, daar denken we liever niet aan. Als we in een hippe wijk zelf onze biggen vetmesten, komt de buurt in opstand als het tijd is om te slachten, maar wie wil die miljarden andere dieren redden die we er doorheen jassen? Gelukkig gebeurt dat achter gesloten deuren en troosten wij ons met de gedachte dat we humane slachtmethoden hanteren, dat de dieren een goed leven hadden en dat vlees onmisbaar is voor een gezond leven.

Via FB las ik het artikel van Rutger Bregman, waarin hij de Israëlische historicus Yuval Noah Harari aanhaalt. Het is weerzinwekkend. “Als je alle koeien, varkens, schapen en kippen van de hele wereld op een weegschaal zou zetten, dan zouden ze samen ongeveer 700 miljoen ton wegen. Alle wilde dieren van minstens een paar kilo bij elkaar - giraffen, pinguïns, walvissen, olifanten, leeuwen, noem maar op - wegen bij elkaar slechts 100 miljoen ton.” We slachten wereldwijd per jaar ongeveer 65 miljard dieren. De afgelopen 50.000 jaar hebben er ongeveer 110 miljard mensen geleefd. Het leven van deze dieren is afschuwelijk. En nu niet beginnen over vrije uitloop en diervriendelijk vlees: het is een marginaal fenomeen, óók in Nederland schrijft Bregman: in Nederland komt bijvoorbeeld slechts 3 procent van de koeien, 2 procent van de kippen, 1,5 procent van de schapen en 0,6 procent van de varkens uit de biologische veeteelt. En ze gaan allemaal gewoon naar dezelfde slachthuizen als al die andere dieren. Inderdaad, van die slachthuizen die de laatste tijd met afschrikwekkende dierenmishandeling in het nieuws zijn gekomen. We hebben geen idee of het incidenten zijn of slechts een topje van de spreekwoordelijke ijsberg.

En tenslotte: dat onze poes intelligent is en gevoelig en ons zo goed begrijpt, dat is geen discussie, maar dat een varken beter is in computerspelletjes dan een chimpansee, dat hoeven we niet te weten. En zo concludeert Yuval Noah Harari dat de veeteelt de allergrootste misdaad is in de menselijke geschiedenis.Wij zijn geen dierenvrienden. Wij zijn grote dierenbeulen.
Lees hier het artikel van Rutger Bregman als je durft: https://decorrespondent.nl/…/hierdoor-we…/238359000-cf5e1ea5

dinsdag 7 maart 2017

Verkiezingen

Onze oudste zoon mag volgende week voor het eerst stemmen. Toen ik zijn leeftijd had, stemde ik volkomen vanzelfsprekend op dezelfde partij als mijn ouders. Die wisten immers wat het beste was. Ik kan me ook niet herinneren dat mijn ouders veel werk maakten van onze politieke opvoeding. Voor hen was het vanzelfsprekend dat je als praktiserend gelovige je stem gaf aan een christelijke partij. Het duurde even voordat ik van partij veranderde. Het voelde als een stap naar autonomie. En een beetje als verraad ook… Alsof ik mijn opvoeding en mijn ouders achter me liet.

Nu sta ik er zelf voor. Wat gaan we onze zoons meegeven? Het werd erg actueel toen ik vorige week het nieuwe verkiezingsfilmpje van de PVV zag. Is dit de wereld die ik voor mijn kinderen wil? Een wereld die denkt in ‘wij’ en zij’, in ‘van ons’, in muren en grenzen, in ‘eigen volk eerst’ en die een wereld wil waarin voor ‘de ander’ geen plaats is?

We hebben ’s avonds met z’n vieren naar het PVV-filmpje gekeken. We hebben het er samen over gehad. Jongste zoon vond het slecht, maar dat had ook met de kwaliteit van de beelden te maken. En met Zwarte Piet; dat bleek voor de jongens niet meteen het eerste waaraan ze denken als het om Nederlandse cultuur gaat. Molens en tulpen trouwens ook niet. Een inhoudelijke discussie bleek best moeilijk en kwam weinig verder dan: “Hun ideeën spreken me gewoon niet aan.”

Ik bleef achter met wat gemengde gevoelens. Onze zoons weten best hoe wij over dingen denken. Dat we vinden dat in Nederland plaats moet zijn voor iedereen. Dat we een ongelofelijk rijk land zijn en dat we van die overvloed best kunnen delen. Dat mensen verschillend zijn en dat dat niet erg is. Ze nemen onze opvattingen als baken, net als ik destijds deed. Ik voelde me er ongemakkelijk over. Zo’n 35 jaar ouder en een beetje wijzer, realiseer ik me dat wij makkelijk praten hebben over eerlijk delen. Wij eten er uiteindelijk geen boterham minder om. Ook dat probeer ik de jongens duidelijk te maken, maar het is een theoretische exercitie en dat kan ik ze niet kwalijk nemen. Ze weten niet beter. Geld komt uit de muur, ze hebben een eigen kamer, laptop en smartphone, drie keer per dag een maaltijd en best aardig zakgeld. Hoewel over dat laatste natuurlijk valt te twisten.

Gisteravond aten er een paar vrienden van oudste zoon mee. Ook zij mogen straks voor de allereerste keer stemmen. Ze nemen dat heel serieus. En zo ging het aan tafel alsnog over allerlei actuele zaken, variërend van het BNP van Nederland, Geert Wilders en Jesse, tot de uitslag van de Stemwijzer die ze hadden ingevuld. Ze voelden allemaal aan dat uitsluiting geen oplossing biedt. Dat we het met elkaar moeten doen en dat iedereen die hier zijn leven wil opbouwen, die kans moet krijgen. Ze vonden dat iedereen dezelfde rechten én dezelfde plichten moet hebben. Dat ‘Nederland’ belangrijk is, maar dat dat best kan samengaan met een gemêleerde bevolking.

Ik vond het een hoopvolle discussie, zo bij die grote pan bami op tafel. Geert Wilders vindt het ongetwijfeld naïef, maar ik ben blij dat de jongeren om ons heen zich realiseren dat wie wil kiezen voor vrede, kiest voor ‘samen’.