zondag 22 januari 2017

Drankjesdag


Ooit, in een ander leven, was ik buddy, een vrijwilliger die mensen met HIV en aids bijstaat. Mensen gingen toen nog dood aan aids. Het was dan ook een intense periode van tien jaar, gevuld met afscheid en dood, maar ook vol leven. Want de dood tegemoet treden, bleek meer in te houden dan je realiseren dat je leven binnenkort is afgelopen. Wat doe je met de tijd die je nog hebt? Met wie wil je die tijd doorbrengen? Wat geeft nog zin en betekenis aan je leven in het licht van de eindigheid?
James bijvoorbeeld had zich in de laatste fase van zijn leven volledig teruggetrokken in zijn eigen wereld en wilde niemand van zijn vrienden en familie meer zien. Hij keek terug op een leven vol verslavingen en afkickpogingen. Hij had spijt van de keuzes die hij had gemaakt, van de dingen die hij had gedaan en van de dingen die hij had nagelaten. Hij had spijt van verspilde tijd die hij nu niet meer kon inhalen. Hij had spijt van zijn leven. Het was pijnlijk en hartverscheurend.
De laatste weken verdween de realiteit voor James steeds meer; te groot, te heftig, te zwaar om onder ogen te zien. Dus we kookten zijn lievelingseten, kochten dure hasj die we uiteindelijk zelf hebben opgerookt, vingen hem op als hij was vergeten dat hij niet meer kon lopen en wachtten samen met hem op ‘drankjesdag’, zoals hij zijn zelfgekozen sterfdag noemde.
Dat we er waren, bleek genoeg. Onze onbeholpenheid, onze tekortkomingen en ons onvermogen hem te troosten: het deed er allemaal niet meer toe. Eros en Thanatos; liefde en dood. Ze kwamen dicht bij elkaar, deze dagen. Intimiteit ook, de ervaring dat hij en ik - hij en wij - elkaar nooit volledig zouden kennen. Ik werd me er steeds meer van bewust dat hij een ‘ander’ was, maar wij waren dat net zo goed voor hem. We konden James bijstaan, maar uiteindelijk moest hij zijn weg alleen gaan. Hoe nabij we elkaar deze dagen ook waren, we konden nooit volledig weten wat er in hem omging, waarvoor hij vluchtte, waarop hij niet durfde terugkijken en waarop hij niet vooruit wilde lopen. In die pijn had alleen liefde nog betekenis en dat was dan ook uiteindelijk het enige dat overbleef: James, wij, zijn buddy’s, en de liefde die ons verbond.
Op drankjesdag was James helemaal vergeten dat het vandaag zover was, maar de dood was welkom. Hij stierf vredig, met de zon in zijn gezicht, terwijl in de tuin de vogels een prachtig lied zongen.

Station

Het begon als een doodgewone, doordeweekse ochtend. Ik stond in alle vroegte op het station, samen met tientallen andere forensen en natuurlijk heel veel scholieren en studenten. Eigenlijk was het me te vroeg en te druk. Een beetje somber bande ik visioenen van overvolle treinen uit mijn hoofd – een zitplaats veroveren in deze overvolle spitstrein, die illusie had ik allang laten varen.
Toen viel mijn oog op een meneer iets verderop op het perron. Een oudere meneer. Pensioengerechtigde leeftijd. Van niet-Nederlandse komaf. Met een lege buggy. Hij viel erg uit de toon, zo ’s morgens vroeg op het station, tussen de forensen en de scholieren.
Nieuwe visioenen doemden op. Ontploffende wolkenkrabbers. Gecrashte vliegtuigen. Uiteengereten treinen. Ik had bovendien net een van de laatste boeken van Stephen King gelezen. Daarin had de slechterik van zijn rolstoel een rijdende bom gemaakt door in de buizen explosieven te verstoppen.
Waarom stond deze gepensioneerde buitenlandse meneer in alle vroegte met een lege kinderwagen op een druk station te wachten op de trein naar Amsterdam? Ik voelde me onbehagelijk. Wilde ik nog wel instappen straks?
Ondertussen arriveerde de trein en deed ik toch mijn best me strategisch vooraan bij de deur op te stellen. Het lukte, denk ik, zonder al te lomp te zijn. De buitenlandse meneer met de buggy stond opeens naast me, recht voor de deur.
Het werd nu echt gek: wilde hij met die lege buggy inderdaad mee met de trein? Moest ik iets doen? Maar wat dan? Mijn onbehagen groeide…
De treindeuren gingen open, maar instappen kon niet: in de deuropening stond een beeldschone jonge vrouw met in haar armen een aanbiddelijke, stralende peuter. Beiden waren duidelijk niet uit de Hollandse klei getrokken. Ze lachten allebei blij, maar niet naar mij. Naast mij stond opa, te stralen naar zijn kleindochter. Hij pakte haar aan en zette haar in de buggy. Zijn dochter zwaaide gedag en verdween weer in de trein. Ik kon instappen; de meneer bleef achter op het perron en had nog slechts oog voor zijn kleine hartendief in de buggy.
Het was zo’n lief moment. Ik schaamde me voor al mijn hersenspinsels, was boos op mezelf, dat al die beelden en woorden en demagogen kennelijk toch zo’n diepe indruk hadden gemaakt. Ze hadden een voedingsbodem gelegd voor een angst die ik niet eens bij mezelf had opgemerkt, redelijk en tolerant als ik mezelf vind.
Sterker was echter de blijdschap van opa en kleindochter en die deed ook iets met mij. Aanzienlijk opgewekter dan tien minuten daarvoor, stapte ik in de trein. De dag wachtte. Hij begon met een gouden zonnestraaltje. Dank u wel, oudere meneer met de lege buggy! 

Zelfbedieningsfietsenstalling
Gisteren had ik een werkafspraak in Amsterdam Zuidoost. Ik ging met de trein en vanaf het station zou ik - heel handig en snel! – met de OV-fiets gaan. Op dit station was de OV-verhuur volledig zelfbediening, een nieuwe ervaring bleek... De eerste deur ging gelukkig vanzelf open. Een halletje, met een groot stalen hek. Er hing aan de muur gelukkig een stripverhaal voor mensen zoals ik, die voor het allereerst een zelfbedienings OV-fiets kwamen halen. Ik zag dat ik mijn treinkaart tegen een kastje moest houden. Dat snapte ik, want op dat kastje stond inderdaad heel groot: Houd hier uw kaart. Makkie!

In een ander kastje ging vervolgens een luikje open. Eén sleutel lichtte op. Goed: nu de uitdaging van de deuren. Ik had die fietssleutel. Daaraan een ‘druppel’, die ik herkende van de buitendeur van mijn kantoorgebouw. Die moest je dus ook ergens voor houden. Ik probeerde het zwarte kastje voor de hekwerken. Bingo! Ik hoorde een klik, probeerde het draaihek en kon inderdaad naar binnen.
De fiets had ik snel gevonden. Fiets van het slot gehaald en weer richting poorten. Die waren dicht. Er waren er drie, trouwens: recht voor mij een half hoge, zoals bij de wc’s in wegrestaurants, waar kinderen dan gratis mogen plassen als ze door dat lage poortje kunnen. En rechts daarvan was een ‘gewone’ traliedeur en daar weer naast de draaideur die ik net had gebruikt om binnen te komen. Maar hoe vaak ik mijn treinkaart ook voor allerlei kastjes hield: de deuren bleven dicht. 

Ik zat opgesloten. Met een OV-fiets. Ik was de enige die geen idee had hoe hij weer uit die fietsenstalling moest komen. Er was wel een heel grote rode knop. Daarmee kon je hulp roepen. Ik overwoog het, maar ja, dat was bijna net zo erg als thuis je man of zoons te hulp moeten roepen. Uiteindelijk zag een ander stripverhaal aan de muur! Rechts bovenin bleken plaatjes over OV-fietsen te gaan. Ik moest de fiets gewoon weer op slot doen! En dan de elektronische sleutel tegen het kastje houden. Dan ‘kon ik naar buiten lopen’! Dat die fiets op slot staat, dat er maar een half hoog hek is waar ik met fiets én tassen doorheen moet, dat ik links ben en dat slot nooit heel snel en gemakkelijk openkrijg omdat het verkeerd om zit, dat moet ik dan dus allemaal zelf uitzoeken, en snel, want dat hek gaat dus ook weer dicht.

Goed, keuze was er niet, dus fiets weer op slot gezet, fiets vastgehouden, tas vastgehouden, acrobatiek, toch maar aan andere kant van fiets gaan staan, druppel tegen kastje gehouden en toen ging inderdaad dat halve poortje open. Van de zenuwen kreeg ik de fiets niet meer van het slot, mijn tas en laptop zaten in de weg, en uiteindelijk heb ik me met de moed der wanhoop, samen met de fiets, onder dat halve poortje door gewurmd, dat inderdaad alweer bezig was dicht te gaan toen ik er nog tussen zat. Ik begreep werkelijk niet wat de ontwerper had bezield: dat je je met tassen en een fiets, in je nette jurk op hoge hakken, door dat halve poortje moet wurmen, soort van op handen en knieën, maar dat kan niet, want je fiets moet er ook door.

’s Avonds thuis mijn beklag gedaan over de ergonomie van de zelfbedieningsfietsenstalling. Mijn man keek me verbijsterd aan: “Zag je dan het groene lampje boven de hoge deur niet aangaan? En je bent hoogstwaarschijnlijk ook nog gefilmd door de beveiligingscamera’s…”
Superwoman
In het diepst van mijn gedachten ben ik Superwoman. U ziet een gewone, nogal keurige, werkende moeder van zekere leeftijd, maar in werkelijkheid ben ik een superheldin: sterk, snel, onversaagd en met een gevreesde, snoeiharde worp. En beeldschoon, superslank en gespierd natuurlijk, met lange, wapperende lokken. Dus als u denkt dat ik op mijn hoge hakken belangrijke mail check op mijn te dure smartphone, dan red ik u in werkelijkheid van een reusachtige Bulbasaur met territoriumissues. 
De eerste keer weet ik nog goed. Ik liep nietsvermoedend op straat en zag plots een snelle beweging op mijn scherm: bij de buren op de hoek zat een agressieve Rattata. Dan is het zaak onmiddellijk toe te slaan. Voor je het weet, gaan ze namelijk in rook op. De vangtechniek was die eerste keer een aandachtspunt, maar puber 2 schoot te hulp en toen had ik ‘m, mijn eerste wilde Pokémon! Buren opgelucht: die hadden gewoon geen idee dat er een bijtgrage paarse rat op de loer lag tussen de rozenstruiken. Had ik ze toch mooi van gered. 
En dan groei je steeds verder in je roeping tot superheldin. En bekwaam je je in vangtechnieken, leer je alles over effectieve lokmiddelen en investeer je in goede wapens. Met de pubers in huis heb ik een speciale app-groep, zodat ze me kunnen attenderen op belangrijke sightings: Zubat in the house! Superwoman needed! En dan snel ik toe om man, kinderen en vaderland te redden van naderend onheil in de vorm van een bloeddorstige vampiervleermuis met vlijmscherpe tandjes. 
En zo kwam het dus allemaal, dat ik op een avond in de stromende regen in het park zat met de puberzonen. Ik had mijn kostbare Pokélokmiddel gestrooid - dat soort dingen doe je als moeder voor je kinderen - en nu zaten we te wachten op onze prooien. De buren konden gerust zijn: wij hielden de wacht! Ondertussen praatte ik mee over Eevy’s, Abra’s en Caterpie’s en het nut van ‘evolueren’ versus ‘power up’. Volgende keer neem ik ook frisdrank en chips mee, voor de inwendige supervrouw & co.
Echtgenoot voelt zich een beetje buitengesloten geloof ik. Hij dreigde zelfs met echtscheiding als ik tijdens het autorijden zou stoppen om Pokémon te vangen. Zo ver zou ik niet gaan natuurlijk: ik had mijn telefoon gewoon aan puber 2 gegeven, zodat hij voor mij bij alle ‘Pokestops’ nieuwe Pokéballen kon verzamelen. En zo ben ik nu dus een high level multitasking Superwoman. Dat u het weet, als u mij over mijn telefoon gebogen ziet lopen. Ik ben u aan het redden van een heavy Pokémon-attack!
Leeftijdskwesties…
Een tijdje geleden heb ik op Facebook de mentale leeftijdsquiz gedaan. Ik blijk eigenlijk 16 te zijn. De rimpels in hals en armen daargelaten, vind ik inderdaad dat je er vrij weinig van merkt, dat ik fysiek gezien allang geen 16 meer ben. Vandaag bijvoorbeeld had ik een leuke, jonge tuniek aan, die echter wel een kleine oppepper kon gebruiken aan de hals. De lezeressen onder u begrijpen nu onmiddellijk mijn probleem, voor de lezers: rimpelnek-alarm. En toen vond ik op mijn stoel een vrolijke, zomerse sjaal, die uitstekend bleek te kleuren bij mijn jurk. Ik had ‘m nog nooit gedragen, maar het leek nu dan eindelijk de ideale gelegenheid.
Dus omgeslagen, mee op de fiets geweest, mee op visite geweest, vriendin ontmoet, familie gesproken: niemand reageerde op de sjaal, laat staan dat iemand opmerkte dat hij mijn jurk een enorme boost gaf. Ik kwam dus al enigszins onzeker thuis. “Ben je daarmee naar buiten geweest?” vroeg puber 1 geschokt toen hij de deur voor me opendeed.
Een half uur later had ik puber 2 met slinkse chantage weten over te halen mij te vergezellen naar de supermarkt. Inderdaad: ik sloeg mijn nieuwe sjaal om. “Ga je die omdoen als we naar buiten gaan?” vroeg ook puber 2 duidelijk ongerust. “Want dan ga ik echt niet naast je lopen... Je ziet er uit als een oma met die sjaal.”
Een oma? Ik? Die de Dino App op mijn telefoon aan man en zonen heb gedemonstreerd (“Kijk uit, kijk uit! Er loopt een dino over je arm!” “Serieus mam, hoe oud ben je nou?”), die de zonnepanelenwifi én app heb geïnstalleerd (“Doe jij maar, ik moet nu echt eens aan mijn huiswerk”), die in de Vliegende Hollander én in de bobbaan ben geweest in de Efteling (“Je had het twee jaar geleden al beloofd!”), die stiekem naar Pretty little liars kijkt op Netflix en die zelfs de onlinevirtuelelangeafstandsowncloudwerkplekremotedesktoptoestandmeteigenwetransfer min of meer onder de knie aan het krijgen is (“Hallo aardige jongens van de helpdesk, ik ben het…) En ik kan trouwens ook nog een boks met puber 2. En ik was van iedereen van ons gezin de jongste in de mentale leeftijdsquiz. Misschien is dat het: het ligt niet aan mij, ik ben thuis gewoon omringd door oudere jongeren!
PS: wegens omstandigheden aangeboden: een door mijzelf gehaakte vrolijke bloemetjessjaal. Nauwelijks gebruikt…

Logeren bij Luisa
Een reisverhaal

Gisteren begroeven we haar buurjongetje. Hij heeft maar zes maanden geleefd. Soms weet je gewoon niet wat beter is: leven of doodgaan. Zijn moeder heeft Down-syndroom en is een jaar of 15. De buurt denkt dat ze werd verkracht. Zijn adoptieouders hebben een groot hart, maar geen geld. Geen gezonde babyvoeding dus voor Manuel. Ook geen medicijnen. Wel een mooi kistje; dat was dankzij alle buren, die hebben geld ingezameld. Wij hebben nog een bosje witte chrysanten gekocht op de markt. Die staan nu op zijn grafje. 

Vanmorgen wilde ik naar de grote markt, maar de jongens daar kennen haar niet. En mij natuurlijk ook niet. Dat ging dus niet. Vorige week heeft ze de jongens in haar wijk verteld dat ik zou langskomen. Gewoon, paar dagen logeren, verder niks. Deze jongens kennen me ook niet, maar het was toch oké. Nu kunnen we samen over straat: naar de kleine markt en kijken bij de wedstrijd. We hebben ook nog zelfgemaakte chocolade verkocht: 12 zakjes en één dollar winst; niet gek voor een paar uurtjes werk vindt ze… 

Vanmiddag bleven we thuis, want er was politie op straat. Ze was bang dat agenten met ons wilden praten. Iemand kan dat zien. En horen. Iemand kan het doorvertellen… Haar oudste broer is trouwens een paar jaar geleden zomaar verdwenen. Niemand zag iets. Niemand hoorde iets. Iedereen zweeg. Haar moeder kijkt soms naar zijn foto aan de muur. 

Haar vader is lang geleden opgestapt. De man na hem is ook weer vertrokken. Daarna kwamen de ziekte en de geldproblemen. Ze stopte met school. Veel van haar vriendinnen gaan ook niet meer naar school. De meesten hebben al kinderen. Haar vriendin Inez wilde doorleren. Er is een speciale universiteit voor mensen uit de wijken, dus het had best gekund. Inez’ vader vond het onzin: voor kinderen krijgen en afwassen hoef je niks te leren. Inez werkt nu in een supermarkt. En ook zij helpt natuurlijk haar moeder. 

Er kwam net een buurvrouw langs. Ze huilde. Ze had bij school op haar dochtertje staan wachten. De school was wat vroeger uit vandaag, vanwege de examens. Isabella was er niet meer. ‘Misschien is ze met een andere moeder mee?’ probeerde ik. Maar dat is niet het eerste waar de moeders hier aan denken als hun dochter weg is. Ze denken eerst aan de jongens. En aan de vaders…
Luisa wil mee naar Nederland.
Ik begrijp het wel…

‘Bid voor mij’
Soms heb je ontmoetingen die bij je blijven. Voor mij was dat de ontmoeting met een Syrische aartsbisschop die heel even in Nederland was. Hij vertelde over zijn land, over de weeskinderen, de ouderen, de ijskoude winter, het gebrek aan brandstof, schoon water en eten, de ontvoeringen en natuurlijk de vluchtelingen die tot in zijn werkkamer bivakkeerden. Dat hij bijna dagelijks ook zelf gevaar liep bij zijn pogingen de mensen om hem heen te steunen, dat wuifde hij weg. De raket bijvoorbeeld die vlak achter zijn auto ontplofte? “Ach, het was goed afgelopen…”
We vierden die week onze trouwdag. Normaal gesproken plannen we dan een etentje buiten de deur, maar deze keer wilde ik het anders doen. Konden we niet gewoon thuis eten? Wij zouden evengoed een leuke avond hebben en het uitgespaarde geld konden we dan overmaken voor de weeskinderen in Syrië. Gewoon geld overmaken, daar zouden onze pubers helemaal niets van merken; op deze manier zou het een bewuste hulpactie zijn.
Tot mijn verrassing viel mijn voorstel in slechte aarde bij de zoons. Ik had gedacht – gehoopt – dat ze het ook een prachtig idee vonden. Dat ze hun zakgeld zelfs zouden bijleggen voor de weeskinderen in Syrië die het koud gingen krijgen de komende maanden en die moesten leven van wat andere mensen ze konden geven. Niets van dat al … “We kennen die mensen niet, waarom moeten wij dan voor ze zorgen?”
Het werd een goed tafelgesprek, die avond. Over delen van je overvloed. Over de onrechtvaardige verdeling van welvaart in de wereld. Onze onmetelijke rijkdom… Weeskinderen, in levensgevaarlijke omstandigheden, in de ijskoude winter bovendien…
Hebben onze jongens het echt begrepen en gevoeld? Eerlijk gezegd denk ik het niet. Ik kan het ze niet kwalijk nemen: de verhalen op de televisie en in de krant blijven op veilige afstand en ze hebben geen vluchteling gezien, laat staan met ze gepraat. Zij hebben het nooit koud gehad of zich hoeven afvragen of er vandaag iets te eten zou zijn. Ze hebben gewoon geen idee. Zij namen geen afscheid van die bisschop, wetende dat hij met gevaar voor eigen leven terugging naar zijn mensen. Wetende dat we elkaar waarschijnlijk nooit meer zien. “Bid voor mij,” was het enige dat er op dat moment te zeggen was.

Katakwi…
Ik ben gestopt met foto’s maken…
Omdat het maar fracties zijn van tijd, van ruimte en van mensen…
De vrolijke kinderen, de lachende boeren,
de foto’s doen hun realiteit geen recht.
Je ruikt foto’s niet…
De kleuren zijn anders…
Je voelt de hitte niet,
hoort niet het oorverdovend onweer.
De ratten die ’s nachts op zoek gaan naar eten…
de graatmagere, kale kippen die zich steevast uit de voeten maken;
en ook het allesdoordringende stof laat zich niet vangen in de digitale wereld;
wel in mijn camera, haar, neus, ogen, keel…
Geen bed, geen deken, geen tafel, water of elektriciteit:
Op de foto zie je niet de consequenties voor het dagelijks bestaan…
In de brandende zon ploegen, zaaien;
je voelt de spierpijn en de hitte niet, mist de meeste zweetdruppels…
Leven schenkend water?
Het is enkeldiep en het stinkt.
Dan de schamele oogst, van keiharde, kurkdroge grond;
Hoe moet het morgen? En volgende week?
Ik ben gestopt met foto’s maken…
omdat je de vraag niet hoort die steeds opnieuw werd gesteld:
Heb je eten mee?